06-OKT-2007 T/M 02-MRT-2008
De Koninklijke Plateelbakkerij Rozenburg (1883-1917) vervaardigde aardewerk en porselein dat internationaal werd bewonderd. De gloriedagen van de Haagse fabriek zijn nauw verbonden met de namen van ontwerper Colenbrander en directeur Kok. De tentoonstelling ‘Rozenburg: plateel uit Haagse kringen’ in het Gemeentemuseum Den Haag beperkt zich echter niet alleen tot hun creatieve jaren. Op de expositie en in de bijbehorende publicatie wordt een zo volledig mogelijk beeld gegeven van de fabriek die zozeer in Haagse kringen verkeerde.
Rozenburg wordt in 1883 als kunstaardewerkfabriek opgericht door de Duitser Wilhelm Wolff Freiherr von Gudenberg. De ondernemer wil aanvankelijk vooral het traditionele Delftse aardewerk gaan maken, maar wordt al gauw ook door eigentijdse artistieke motieven gedreven. Een bondgenoot vindt hij in de excentrieke persoon van T.A.C. Colenbrander (1841-1930), die exotische pullen en schotels ontwerpt met een grillige, bonte ornamentiek. Het zijn de jaren dat de zeeschilder H.W. Mesdag en de literator Carel Vosmaer tot de aandeelhouders van Rozenburg behoren en jonge schilders als Willem de Zwart en W.B. van Horssen er tegels beschilderen. Het is een flamboyante, maar weinig winstgevende start.
In de jaren negentig laveert Rozenburg tussen kunst en commercie, tussen bouwkeramiek en gebruiksaardewerk. De fabriek maakt onder meer tegeltableaus voor het Stedelijk Museum in Amsterdam en laat zich sterk inspireren door de Britse arts and crafts-stijl. Vazen, pendules, schotels en kruiken worden gedecoreerd met landelijke idylles waarin watervogels en kikkers, zonnebloemen en klaprozen de toon zetten. De decors worden door meesterschilders en hun gezellen ontwikkeld. Inspiratie en kennis wordt gevonden in het open veld, aan de Haagse academie of door studie van internationale plaatwerken.
En dan treedt directeur J. Jurriaan Kok (1861-1919) na jaren van experiment plotseling naar buiten met eierschaalporselein dat zó verfijnd en zó dun is dat het nauwelijks nog gebruikswaarde heeft. Theepotdeksels nemen de vorm aan van zeepschuimvlokken en handvatten groeien als grillige stengels uit de doorschijnende vormen omhoog. Stoere decoraties maken plaats voor vederlichte scènes met volièrevogels en disteltakken. Op de wereldtentoonstelling van Parijs (1900) slaat de noviteit in als een bom en enkele jaren gaat het de fabriek voor de wind. Torenhoge investeringen, toenemend plagiaat en een gemis aan innovatieve ontwerpers maken die roem echter broos en fragiel. Vanaf 1904 concentreert Rozenburg zich weer energieker op de bouwmarkt. De fabriek lanceert grès dat tegen weersinvloeden bestand is en het is vooral Jan Toorop, een goede vriend van Jurriaan Kok, die jarenlang vol enthousiasme met dit smeuïge materiaal werkt. Het Gemeentemuseum Den Haag heeft al vroeg een speciale band met Rozenburg. De eerste stukken komen in het bezit van het museum door aankopen van toenmalig directeur Van Gelder in 1913 en 1917. In dat laatste jaar valt het doek voor de fabriek. De teruglopende verkoopcijfers en de sterke verhoging van de grondstofprijzen ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog eisen definitief hun tol.
Bij de tentoonstelling verschijnt een uitgebreide en rijk geïllustreerde catalogus (€ 39,50) die net als de expositie niet alleen de creatieve jaren van Colenbrander en Kok belicht, maar evenveel aandacht schenkt aan het meer onbekende Rozenburg.